Hoi, ik ben Anneke en ik ben een wilde denker. Nu ik ben begonnen met dichten, merk ik dat ik bij mezelf te raden ga wat ik denk. Door te dichten, wordt een gevoel een gedachte.
Ik ging mijn gedichten staven bij ongeoefende gedichtenlezers. Niet omdat ik dat publiek verkies, maar ik heb gewoon weinig gedichtenlezers in mijn directe kring. En om ze een beetje te helpen, vertelde ik eerste de context. Het voelde wat onbeholpen als ik het niet deed, of anders wel erg plompverloren. En ik merkte dat die context hielp. Waardoor ongeoefende gedichtenlezers zich niet zo verloren voelde en zich interesseren voor gedichten.
Gedichten. En voor de leek in gedichten (dat is natuurlijk bijna iedereen, want wie leest er nou veel gedichten) met mijn gedachten ervoor. Niet alle gedichten hebben een introductie. Soms is dat uit luiheid en soms is het gedichtje wel wat simpel. Nou ja, consistentie is geen sterk punt van mij.
Komen ze:
Bloemgracht
Om te schrijven, woonde ik een tijdje aan de Bloemgracht. Dat was natuurlijk lullig, vanuit Rotterdam gestationeerd worden op een van de mooiste grachten in hartje Amsterdam.
Om op de Bloemgracht te komen vanuit Rotterdam, moet je eerst over de Bullebaksluis. Als een soort laatste horde die je moet nemen om er te komen.
Toen ik Amsterdammers vertelde dat ik op de Bloemgracht ging wonen, zeiden ze, “Oh, ja maar daar komen we niet”. Een grijns. “Nee man, daar heb je een pas voor nodig. Hebben wij niet.”
Het is hier ongewoon mooi.
Ik kan me niet voorstellen dat
iemand hier ongelukkig is
Het is zo lief, zo zacht
zo klein en zo oud en zo
zonder noodzaak om
ergens ver te gaan
Eigenlijk is alles
al behoorlijk ver van hier
Alles voorbij de Bullebaksluis wel
Het is zo een plek waar je
een zucht van verlichting slaakt
Als dingen niet doorgaan
Ook leuke dingen
Zodat je weer kunt richten
op dat waar je eerder ook
al de hele dag aan dacht
Wonen op de Bloemgracht
Het regent ordinair
“Het regent ordinair”, zeg ik tegen Jeroen, een van de allerlaatste gasten die nog binnen staat. Ik wilde net wegrijden, maar het kan niet. Jeroen lacht. “Ja inderdaad, goedkope Hollywoodfilm regen.”
Het is de sterfdag van mijn stiefzusje Claire, en ik heb een feestje gehad die dag ervoor. Bij Elise, een van mijn liefste mensen die ik in mijn buurt heb, al is dat ‘in de buurt’ tegenwoordig wel helemaal in Maastricht. Ik ben er net als de rest blijven slapen. De volgende dag word ik wakker met een berg mensen en kinderen en bedrijvigheid en ik ben verbaasd over hoe verdrietig ik ben. Ik ben echt verdrietig om Claire. Ik mis haar, haar mooie mens-zijn. Ik mis niet alleen de momenten die we met elkaar hebben meegemaakt, maar ook de momenten die ik niet met haar heb meegemaakt.
Ik was vroeger niet zo goed in huilen, maar ik word er steeds beter in. Vooral deze septembermaand, waarin maar drie dagen tussen mijn overleden pa zijn verjaardag zitten en Claire’s sterfdag. Nu zeg ik je, daar is geen normaal mens tegen bestand. En nu ik steeds meer een normaal mens lijk te worden, één met emoties enzo, ik dus ook niet.
Ik huil aan de ontbijttafel met brakke mensen en contrasterend frisse kinderen. Kinderen zijn heel fijn als je moet huilen, want die vinden dat niet gek of ongemakkelijk. Ze worden stil, geven een knuffel als het bijna over is, maar niet te vroeg.
Ozzy, de hond van Carolien en Thijs, is ook mee naar het feestje. Thijs had eerder verteld dat als hij verdrietig is, Ozzy dicht bij hem komt. Terwijl ik huil, voel ik hoe Ozzy zijn kop op mijn voeten legt. De ontbijttafel is eigenlijk een hele fijne plek om verdrietig te zijn. Na een tijdje gaat het weer een stuk beter, praat ik over Claire. Ik merk dat ik er veel mensen bij wil betrekken, over haar wil praten, haar levendig wil houden. Dat is iets nieuws, dat ik verdriet durf te koesteren. Claire is het waard om gemist te worden.
Dat was deze ochtend. Nu ik wil vertrekken, is er dus douchekopregen uit Los Angeles. Na een paar minuten hapert de regen en ren ik naar mijn auto. Ik sla de deur achter me dicht en bel Yvet. De regen zwelt weer aan, in mijn rijdende roestblik is dat vrij intens. “Nou,” zegt Yvet door de herrie door, terwijl ze 200 kilometer verder ook in de ordinaire regen zit. “Het is in ieder geval wel goed weer om verdrietig te zijn om een dode.” Ze schrikt. “Sorry An, dat zei ik heel raar.” Ik moet juist lachen, haar sarcasme is een van de dingen waarom ik zielsveel van Yvet houd. Ik begrijp haar meteen. Het voelt troostrijk dat het weer vandaag meehuilt. De dagen dat het zonnig is terwijl je iemand mist, dat zijn eigenlijk ook maar onbegrepen dagen.
Ik kom aan in Amsterdam en moet mijn auto in Geuzenveld parkeren om vanuit daar naar mijn huis, helemaal in het centrum, te fietsen. Precies op het moment dat ik uit wil stappen om mijn fiets te pakken, barst er wéér een hoosbui los. Ik wacht in de auto, maar het duurt te lang. Ik heb geen regenjas aan, maar een lange, van dat mooie, zuivere scheerwol. En een shirtje van zijde.
En dan bedenk ik me dat het lief is van de aarde dat het zo hard regent vandaag. Half in en half uit de auto schrijf ik dit gedicht. Over begrepen worden door de regen en de regen begrijpen. Ik fiets door de aanhoudende bui naar huis en voel me niet meer alleen in mijn verdriet. Overal zijn tranen. Alsof iedereen nu even Claire mist.
Ik raak nog verkouden
En mijn jas is van wol
Zuiver scheer ik langs de
zijden van mijn excuses
Nee nee ik heb er geen
Geen die stand houdt
Buiten is het nat
Binnen ook
Huilen is menselijke regen
Regen is wereldkundig huilen
Aarde, aarde,
laten we samen
een potje janken
Dit is ons waterland
Sapio
Ik zit aan de ontbijttafel met een man. Hij vraagt mij hoe het heet als je valt op intelligentie en ik antwoord met een ‘hum hum’, omdat ik wel weet waar hij het over heeft, maar niet heb onthouden hoe het heet. Hij weet het antwoord zelf, het is sapioseksualiteit. Niet zo gek dat hij de klok al kon luiden terwijl ik de klepel nog zocht, deze man weet meer dan ik (al kun je volgens mij in wijsheid niet echt verheven zijn / er zijn heel veel soorten intelligentie dan / vul iets anders vergoelijkends in).
Ik merk de ontoevalligheid van de opmerking niet op, tot ik zijn deur uitstap. Misschien is hij inderdaad geen hunk. Ik vond hem er wel echt één. Zijn intelligentie was niet de reden, niet de enige, dat ik voor hem viel. Dronken van geluk nog en ook gewoon nog dronken misschien, schreef ik dit na ons samenzijn op:
Je zou het kunnen beschouwen als sapioseksualiteit
Maar ik vind je vooral zo lief
Zo kwetsbaar lief
En zo mooi
En ja ook zo slim
Maar vooral, je kust zo goed
Hoe langer ik kijk
Hoe mooier je ogen
Half dicht, half open
Op het eiland dat ons bed geworden is
En je huid is zo zacht
En we zijn exact even lang
En tot ik jou ontmoette
Wist ik niet dat ik dat wilde
Iemand precies even lang, 174 cm
Even grote handen en voeten heeft
Misschien wat meer weet
Maar dan vooral over
hoe je mijn ei perfect kookt
(5 minuten dus)
En dat ik graag mijn voet onder de jouwe heb, net dat stukje teen. Ja dat wist jij en ik nog niet.
God
Oh man, deze man was inspirerend. Hier nog een stukje dat ik schreef over hem (en weer met dat ei) toen ik nog dronken was, de volgende dag.
Er zijn eieren
En ik zit aan jouw tafel
Dus ja, zeg je
Ik denk dat God bestaat
Dag Deelder
Deelder is overleden op 19 december 2019, ik herinner me nog zo goed dat ik dacht, was die niet al dood?
Goed, komtie:
Je werk had de dood nodig
Om haar eigen leven te leiden
herinneringen op te rakelen
Die nooit zijn gebeurd
Ik zeg niet dat het niet verdrietig is dat je dood bent
(Al is het dat misschien gewoon niet)
Maar je moest toch eens doodgaan
Om je woorden te vereeuwigen
Het was eigenlijk een beetje gek
Dat je nog leefde
Dat is nu eenmaal de allesoverheersende wet
van het allesoverstelpende niets
Ik zou willen doodgaan als jij
Niet te laat, zeker niet te vroeg
Er altijd een beetje mee spelen
Precies genoeg gedaan om
onsterfelijk te zijn
envoi / et Toi
Dit gedicht is één van mijn favoriete gedichten, van de Belgische dichter Hugo Claus:
Envoi
Mijn verzen staan nog wat te gapen.
Ik word dit nooit gewoon. Zij hebben hier lang
genoeg gewoond.
Genoeg. Ik stuur ze ’t huis uit. ik wil niet wachten
tot hun tenen koud zijn.
Ongehinderd door hun onhelder misbaar
wil ik het gegons van de zon horen
of dat van mijn hart, die verraderlijke spons die verhardt.
Mijn verzen neuken niet klassiek,
zij brabbelen ordinair of brallen al te nobel.
In de winter springen hun lippen,
in de lente liggen zij plat bij de eerste warmte,
zij verzieken mijn zomer
en in de herfst ruiken zij naar vrouwen.
Genoeg. Nog twaalf regels lang op dit blad
hou ik ze de hand boven het hoofd
en dan krijgen zij een schop in hun gat.
Ga elders drammen, rijmen van een cent,
elders beven voor twaalf lezers
en een snurkende recensent.
Ga nu, verzen, op jullie lichte voeten,
jullie hebben niet hard getrapt op de oude aarde
waar de graven lachen als zij hun gasten zien,
het ene lijk gestapeld op het andere.
Ga nu en wankel naar haar
die ik niet ken.
Prachtig he? Nu, Hugo Claus is tevens de auteur van het literaire wonderboek, Het verdriet van België. Dat boek zouden ze ook “Het verdriet van die Hollanders” kunnen noemen, omdat iedereen hier die maar iets literairs pretendeert dat boek zuchtend aanhaalt en zegt dat het mooi is, maar dat ie het niet heeft uitgelezen. Ik denk dat dat boek precies de grens slecht tussen het literair vermogen van ons en van onze zuiderburen, die op het culturele vlak toch een stuk volhardender zijn gebleken. Nou, daar heb ik dus een gedichtje over geschreven. Het is wat minder literair en natuurlijk ook maar een rip-off, maar ja, ik ben nu eenmaal maar een simpele Hollander.
Et toi
Gezapig staan we nog wat te gapen.
We zijn toch zo gewoon. We hebben het
maar kort geprobeerd ook
Genoeg. Ik krijgt het niet uit. Ik wil niet wachten
tot mijn hart vervuld is.
Gehinderd door haar helder onmisbaar
Zwicht ik toch voor het gonzende terras
En voor mijn vagina, die spons die ongebruikt verhardt.
Wij Hollanders neuken niet klassiek,
Wij brabbelen ordinair of brallen al te nobel.
In de winter springen bombastische tranen,
in de lente bejubelen we ordinair de warmte,
we verzieken het festival
en in de herfst zijn we opzichtig schoongedoucht
Genoeg. Nog twaalf bladzijdes houd ik mijn goede wil
de hand nog boven het hoofd
en dan krijgt dit boek een onverdiende schop in haar gat.
Ga in het zuiden drammen, verhaal van ontelbaar frank
daar dansen voor de wakende lezer
en een opgewekte recensent.
Ga nu, verhaal op loodzware voeten,
je hebt de Jonge Sla van mijn hart vertrapt
Als ik doodga zullen die snoevende Vlamingen wel lachen
stapels ongelezen in mijn puilende lijkenkast.
Ga nu en wankel terug naar hen
die ik niet ben.
tien jaar
Mijn vriendin Cath leerde Yves kennen op de middelbare school, maar er was niets – geen liefde, geen vriendschap, geen hekel. Zij een chique milieu met veel bekommering om status, hij een activistisch communistisch milieu met ook veel bekommering om status, maar dan juist de andere kant op geredeneerd.
Op een nieuwjaarsfeestje, twintig jaar later, was hij er ook. Ze stond achter hem en plaatste haar handen op zijn schouders alsof ze al jaren bij hem was. En dat was dat. Voorbij status en de bekommering erom. Verliefd. Getrouwd. Baby. (en heus niet alleen maar rozengeur, verre van natuurlijk, maar wel altijd liefde). Deze kregen ze op hun tienjarige huwelijk van mij.
Sommige liefde was er al
Die wachtte gewoon
Tot die volgroeid was
Eenmaal geopenbaard
Bleek die onaflatend te zijn.
Je hoeft niet te veranderen
Want je was er altijd al
Je mag alleen nog maar
Meer jezelf worden
Niets raars
Ik vind dit gedicht even vreselijk als verhelderend (dat is best vaak zo met dichten, je hebt er weinig vat op eigenlijk). Nog steeds haat ik het net zoveel als ik ervan houd en ik hoop nog steeds dat dit een momentopname was of een verkeerde reflectie mijnerzijds.
Hou je vast:
Zij vond hem
Hij vond haar
Er was niets raars aan
Ze werd ziek
Hij raakte haar zoek
Het werd heel raar saam
Ze leeft voort
Als dat wat ze niet worden wou
Een gescheiden vrouw
terwijl ze liever trouwen wou
Bijstandsmoeder zonder kinderen
Hij leeft voort
als weduwnaar
Van een toekomst die
Ten dode opgeschreven was
Zijn handen vol aan de kinderen die nooit gekomen zijn
Verderstrengelend (Oh kon ik maar)
Ik lig met een man in bed en hij kruipt steeds dichter tegen me aan. Hij wil in mijn kruipen, zegt hij. Ik vind het zo ontzettend lief en kan me niet voorstellen dat iemand zo kwetsbaar durft te zijn, net na ons ontmoeten. Een paar dagen later lees ik een gedicht van Gorter. Want nu ik zelf dicht, lees ik er ook veel. Ik ben me ervan bewust dat dat hypocriet is, maar ik vind het gewoon echt heel prachtig allemaal nu ik zelf op verkenning ben gegaan in mijn gedachten, dus nu ja, ik kan het niet helpen om ook wat anderen erbij te pakken.
Goed, hypocrisie daargelaten, Gorter schrijft:
O kon ik zijn in u,
O kon ik maar zijn niets,
Geheel in u, in u.
Dat men mij zocht en niet
Vond, maar een spoor, een iets
Van mij in u.
Nu ja zeg. Gorter schreef dit al meer dan een eeuw (een eeuw!) geleden in zijn bundel over de liefde en ik lees erover een paar dagen nadat een man voor het eerst zoiets tegen me zegt. Ik weet dat hij dat niet eerder heeft gelezen, want toevallig had ik de bundel bij me die nacht. Ja ik weet het, het is vreemd om een dichtbundel bij je te hebben over de liefde, maar het is een dun boekje ook, dus dat is ook handig in de trein die ik eerder die dag had genomen. En we hebben het die nacht tijdens ons ontmoeten over dichters gehad, ik weet het niet meer zo goed hoe het zat maar ik weet zeker dat hij het niet kende. Hij was ook niet verbaasd over die bundel trouwens.)
Ik heb er zelf ook iets over geschreven, daar waar Gorter nog een beetje ruimte heeft overgelaten voor dit fenomeen. Want dit gedichtje van Gorter is zo mooi dat ik het eerst niet wilde schrijven. Maar toen bedacht ik me twee dingen. Allereerst, Gorter schrijft over de wens. Ik, iets minder liederlijk dan hij dat kan, over het antwoord hierop. En ten tweede, als ik nergens meer over schrijf omdat iemand anders dat mooier kan, nu ja, dan kan ik beter landmeter worden, of gordijnmaker ofzo.
Ik probeer dichter tegen je aan
Je zegt dat je in mij wilt kruipen
Verderstrengelend
Vechtend tegen de onmogelijkheid
om samen één te worden
Afgepeigerd omarm ik
dat we met twee zijn
Houten klaas
Toen hij vroeg of hij mij mocht kussen, bedacht ik mij, dit was inderdaad een uitnodiging. En ik schrok niet van zijn onverschrokkenheid.
Maar van de mijne.
Yes. Ik flirt als een Houten Klaas.
Goed, komtie:
En toen kwam de oogst
Hij kwam wat vroeg
Net van de rijp af
Kan nog weken op de plank
Maar heb meteen de buit genomen
Recht voor zijn
raapte ik je op
Jij wilde dansen
Jouw wilde ik
Ik wilde jou
Ik jij
Ik
Ik deed eigenlijk maar wat
Overdracht
Volgens mij is de aarde hier plat
En loopt mijn wereld een rondje
Zo tot aan Renesse ongeveer
Op de Boutweg bij de vuurtoren
Zie je de zon en de maan tegelijk
Ze wisselen hun dienst
Dag zon. Dag maan.
Fijne nacht gehad maan?
Als gewoonlijk zon
(Het was dus magisch)
Het logboek wordt overgedragen
De maan blaast zich nog eenmaal op
Zegt zijn rode knecht gedag
De zon trekt haar koord aan
En verkent haar pad
Van Ouddorp
Naar Goedereede
Je zou denken dat ze
Eens toch wel verveeld raakt
Maar dat is ze dus nooit
Dichten
Als de dag een gaatje krijgt
Moet ik het dichten
Met maar één rijmregel
Voegt het vast weinig toe
aan de geschriften
Alleen om mijn
ziel te vullen
(Dat grote zwarte gat met stekels)
Goed, goed, ziel
Dan schrijf ik wel wat
Ik gooi het naar binnen
Onsmakelijk wordt het verslonden
Het luistert niet eens, niet echt
Het laat gewoon een boer
Knikt
En ontslaat me van mijn plichten