Dit verhaal schrijf ik op met drie redenen. Ten eerste, dit verhaal is ongelooflijk en ik wil dat iedereen weet dat de heldhaftige Anne Lavooij dwars door de trein is gegaan om mijn hond te redden. Ten tweede, ik heb drie maanden geleden het stof van mijn social media-accounts afgeblazen en volgepompt met foto’s en filmpjes van mijn hond. Iggy is een online OxyContinbom op pootjes (Elise haar woorden) voor de thuiswerker geworden. Het bericht dat ze was gestolen, maakte heel wat los. Een verklaring ben ik schuldig, ook aan mensen die ik niet dagelijks zie. Ten derde, ook aan mensen die ik wel vaak zie en die ik probeer uit te leggen wat er is gebeurd, is dit een onmogelijk verhaal. De uitleg, de volledige uitleg, duurt op zijn minst 20 minuten. Dus hierbij uitgeschreven. En omdat ik in euforie verkeer wegens de goede afloop, schrijf ik de full-story op.
Wil je niet weten over de
Komtie:
Ik had een date op dinsdagavond. We gingen de hond uitlaten in het park. Het was al na negenen, want de date was laat, maar wilde per se toch vandaag afspreken en dus besloot ik Iggy dit keer eens laat uit te laten. Het was mijn eerste date sinds maanden en ik vond dat ik toch weer aan de slag moest, dus ik besloot toch de date door te laten gaan.
– nu kun je je afvragen of dat nu zo’n goed plan is, met een man afspreken na negen uur als er geen kroegen open zijn. Dat is het niet, maar dit soort domme plannen komen uit dezelfde bron als leuke impulsieve plannen –
De date – ik noem hem Arjen, omdat het mij aardig lijkt hem een neutrale naam te geven en niet een negatieve referentie zoals Thierry Baudet of Sadam Houssein ofzo – lijkt leuk, het park wordt koud (want laat) en alle kroegen zijn nog in lockdown. Dus gaan we naar mijn huis een wijntje doen. Arjen blijkt gaandeweg wel intelligent, ook wel interessant, maar niet passend. Dat is niet zo gek, ik vind weinig dates echt passend. Je wordt ouder en onafhankelijker, er past ook gewoon minder bij.
Wat wel leuk is, is dat hij rookt en zodra iemand rookt, kan ik een sigaret bietsen. We roken een sigaret in mijn voortuintje. Een knap koppel komt langs. De buurman – ik noem hem de buurman, want ik weet nog niet hoe ik hem later zal definiëren, meestal schrijf ik in niet zo een vroeg stadium over mannen in mijn leven – vraagt of ik weet of er hier in de buurt een huis is met een briefje op de deur met een prijslijst voor snacks en patat, waar je dan naar binnen kunt gaan en een aardige familie patat voor je gaat bakken.
Ik schiet in de lach, Arjen ook. Ik blijf hem het antwoord schuldig en ze lopen verder. Ik drink met Arjen nog een laatste wijntje als de buurman verschijnt voor mijn raam. Hij zwaait en Arjen en ik lopen naar buiten. Hij heeft een verhaal, namelijk dat hij het briefje niet heeft kunnen ontdekken, maar wél een Volvo met een deur open, patat uitgestrooid over de voorbank en een milkshake op de achterbank. Hij is uitgelaten in zijn verhaal. Ik vind het grappig dat hij dit verhaal komt vertellen, nodeloos en grappig. Ik nodig hem uit en hij vraagt tussen neus en lippen door wat we aan het doen zijn. Een tinderdate, zeg ik lachend naar Arjen. De buurman vertelt dat dat niet zijn vriendin was, maar een oud-collega. We sturen een selfie naar de vriendin.
– Je zou kunnen zeggen, het is wat maf dat Arjen hier nog bij is. Dat klopt. Maar ik flirt als een Houten Klaas en ik heb hier nog geen idee dat de buurman langs is gekomen met dit verhaal omdat hij mij een interessante vindt. Ik dacht gewoon nog dat hij het verhaal werkelijk kwijt wilden, verder niets. –
We kletsen en zijn enthousiast over de spontane encounter en besluiten nog een drankje te doen in het huis van de buurman, drie minuten verderop. Hoera. Hoe vaak kom je nu nog in een vreemd huis zonder voorafgaand plan? Opgetogen pak ik mijn jas. Ik laat Iggy, de hond achter, want ze ligt al te slapen. Ik heb tegenwoordig het voortuintje helemaal afgesloten met een hek van dik bamboe, zodat ik het kattenluikje open kan laten. Iggy is qua formaat categorie Fret (al denkt ze zelf dat ze in de categorie ‘Duitse Staanders’ valt) en kan gemakkelijk door dat kleine kattenluikje. Ik heb ontdekt dat ze dat heel fijn vindt, een soort zelfstandigheid binnen de kaders, waardoor ze niet gaat wachten op mij maar rustig gaat slapen, soms buiten even poolshoogte neemt.
We komen aan bij de buurman, de drie musketiers van de dinsdagavond, en eenmaal daar merk ik dat de buurman oprechte interesse toont.
– Arme, arme Arjen –
Ik vind de buurman ergens nog een beetje te knap, ik val vaak niet op knappe mannen. Dat is ook omdat veel knappe mannen niet op mij vallen. Misschien wel in eerste instantie, maar ik doe altijd wat vreemd bij knappe mannen, een beetje, hoe noem je dat, jongensachtig. Toch neem ik mij voor, daar op de bank, dat als ik naar buiten loop, ik het huisnummer onthoud en dat, als ik dan opeens de moed heb, een keer zal aanbellen.
Een uurtje of wat later breken we de nacht op en besluiten we te slapen. Arjen zegt dat hij bij mij zijn fiets nog heeft staan en dan realiseer ik mij, dat Arjen, misschien echt nog dacht dat er meer in zat. Ik besluit hem op de terugweg al uit te leggen dat ik de vonk miste. Hij koppelt het aan de buurman. Ik negeer het en vertel hem dat we geen match zijn. Hij is nog steeds weigerachtig. Dus besluit ik hem de waarheid te zeggen. We hadden eerder de avond een discussie en daarin kon ik hem niet volgen en ik wel als harde eis heb dat wanneer je in discussie bent, je elkaar kunt volgen. Ter verduidelijking, niet volgen als in dat er een woordenstroom uitkwam die ik woordelijk niet kon volgen. De discussie kon voor mij net zo goed zo gaan: “De eikenboom schatert tuinlamp. Veertien doorgezakte barkrukken drietalig.”
– Achteraf denk je, hoezo bleef je met deze man zitten? Dat kwam omdat hij daarna gewoon weer normaal deed. Mind you: de buurman vond het ook een aardige jongen tijdens onze avond. Het leek niet zo’n vreemde vent verder. En ohja dat moment kon ik er niet meer zitten, want door mijn date met Arjen ging ik in de tuin roken en daardoor had ik de buurman ontmoet. –
Ik ben opgelucht als ik thuis ben. Het is al na middernacht. Als ik thuiskom, maak ik het slot open van mijn hek en wacht ik op mijn hartstochtelijke ontvangst. Iggy ontvangt je ook als je tien minuten weg bent geweest alsof ze de thuiszittende vrouw is en jij de matroos in 1924 die na vier maanden vaste wal betreedt . Ik hoor niets. Mijn hart mist een slag. Arjen zegt “Je hek is kapot.” Ik kijk en zie dat aan één kan het hek is geprobeerd kapot te maken, aan de andere kant is het gelukt. Ik barst in tranen uit, want ik weet direct dat ze uit de tuin is gehaald. Arjen zegt dat Iggy dat vast zelf heeft gedaan. Iggy kan dat niet gedaan hebben. Zelfs als zou een Duitse Staander zijn, zou dat lastig zijn, de dikke bamboestammen zitten diep in de grond en zijn vastgemaakt met ijzerdraad en tyraps.
– Achteraf denk je, Anneke, je hebt een hond die niet alleen jou, maar iederéén begroet als een matroos uit 1924 achtergelaten in een tuin met een bamboehek met tyraps en ijzerdraad. Dat denk ik nu achteraf ook vaak. Ik laat het kattenluikje nu wel dicht. –
Ik zoek mijn telefoon, maar kan die niet vinden. Arjen belt me en de buurman neemt op. Arjen zegt dat hij de telefoon wel even op komt halen en dat de hond is weggelopen. Ik huil op de achtergrond en zeg nijdig, “ze is niet weggelopen gast, ze is gewoon gejat, ik haal de telefoon zelf wel op.” Ik wil dat Arjen weggaat. De buurman hoort dat het bij mij niet helemaal snor zit en zegt dat hij de telefoon zelf wel even komt brengen.
Arjen hangt op en zegt: “Zie je nu, je telefoon heb je daar ook gewoon laten liggen. Je hond is waarschijnlijk ook gewoon ontsnapt. Je kunt niet nu al zo verdrietig zijn. Het is gewoon je ego.” (sec.)
Daar sta je dan. Als een soort slechte variant van de Amerikaanse show ‘This Is Your Life”. Ik zoom uit op mijn leven en zie mij daar staan, in deze woonkamer waar ik ooit zo trots op was dat het mijn huisje is, zelfstandig voelde ik mij daarover, met deze vreselijke man, uit de deplorabele vijver gevist die tegenwoordig de datemarkt nog behelst. Ik kan niemand bellen, want ik ben mijn telefoon vergeten, want ik vergeet twee van de zeven keer mijn telefoon, op mijn 35e nog steeds ja. En ik ben het allerbelangrijkste wat er op dit moment in mijn leven speelt, kwijt. Iggy.
– nu kun je zeggen, dat is vast in de heat of the moment. Maar ik weet dat dat niet the heat of the moment was. Iggy is het allerbelangrijkste wat er nu in mijn leven speelt. Ik kan uren kijken naar Iggy in verbazing over deze hond. Ik ben veranderd door de hond, of anders gesteld: ik ben meer mijzelf geworden.-
De buurman komt terug en ziet een vrij desperaat tafereel. Arjen die in een soort waanzin probeert contact te maken met mij, ik die steeds meer gaat beseffen dat Iggy is gestolen. Ik leg uit wat er is gebeurd. De buurman schrikt, zoals normale mensen zouden schrikken en bied aan haar te zoeken. Arjen druipt eindelijk af. We lopen haar favoriete uitgaansroute, eerst het park en dan de wijk door. Op dat moment denk ik alleen aan Iggy en vraag doodleuk aan drie mannen in het park of ze een klein hondje hebben gezien, waarop ze ontkennend antwoorden. Ik ben totaal niet bang aangelegd, maar in retroperspectief was dit best een leipe situatie geweest als de buurman niet aan mijn zijde was op dat moment.
Tijdens onze zoektocht stuiten we op de Volvo met patat. In retroperspectief is het best grappig dat deze Volvo geen lulverhaal was. Het zag eruit als een scene uit Mulholland Drive. De volgende keer als een vreemd persoon mij vertelt dat er een Volvo ergens verderop is geparkeerd, met het portier open en met patat en milkshake uitgestrooid over het interieur, ga ik meteen een kijkje nemen.
Na de wijkronde weet ik het zeker. Iggy is echt kwijt en niet weggelopen. Ze komt altijd als ik fluit en ze is niet gekomen. Als we thuiskomen, geef ik haar aan bij verschillende instanties en zet het in de appgroep van de hondeneigenaren die op zaterdagochtend om 9 uur bij elkaar komen om de honden te laten spelen in het park (deze appgroep, om 9 uur in het park: hondeneigenaarschap is inderdaad het betreden van een parellel universum). Ik zet het nog niet in de app-groepen van vrienden of op Facebook, want ik weet dat sommigen die dichtbij mij staan wel eens slecht slapen en als ze dit bericht lezen, dan is hun nachtrust voorbij. En een bericht op Facebook, wat is de kans dat het iets uithaalt? Zeker middenin de nacht. Als al het regelwerk voorbij is, zet de buurman thee en laat ik hem filmpjes zien van Iggy en barst om de paar minuten in huilen uit. Ik weet op dat moment bijna zeker dat dit het was, dat ik Iggy kwijt ben. Het was ook gewoon té leuk, denk ik. Deze hond was magisch (ik weet dat iedereen dat denkt over zijn eigen hond, dat op zichzelfstaand toch ook weer iets magisch) en magie bestaat niet echt.
Ik denk aan hoe het gaat zijn zonder haar en ik realiseer me dat mijn leven in elkaar is gedonderd. De buurman troost me, maar het voelt ook wat vreemd om zó verdrietig te zijn over een hond tegenover een vreemde.
– Ik ben zelf niet verbaasd dat ik zo verdrietig ben overigens, want een maand voordat Iggy gestolen was realiseerde ik me dat ze maximaal 15 zou worden en waarschijnlijk eerder dood zou gaan dan ik en toen schoten de tranen in mijn ogen. Dat vond ik een raar gevoel, ik die altijd zei, het is uiteindelijk gewoon een hond, hoofdschuddend over torenhoge dierenartskosten of radeloze eigenaren als hun hond is overleden terwijl de hond veertien-en-een-half is geworden. En ja, zoals zo vaak als ik zo’n sterke mening over zoiets heb, ervaar ik uiteindelijk het tegenovergestelde. Murphy’s zelfreflectiewet. En daarbij: ik weet ook gewoon niet hoe het is om een kind te hebben, ik denk dat dit the next best thing is waar je je enorm aan kan hechten –
De buurman zegt dat het er mag zijn, dat ik het niet tegen moet houden. Geeft me een arm. Kijkt geduldig mee naar de filmpjes. Hij zegt niet eens dat het heus wel goed komt, maar laat me gewoon janken. Ik zit op de bank en denk, wie is deze man die precies het juiste zegt en doet eigenlijk? Hoe komt hij nu weer hier?
Na een tijdje voel ik me een beetje lullig dat ik al uren van zijn lieve aard gebruikmaak en dat ik heus wel een paar uur alleen kan zijn. Dat is een leugen, maar hij moet om half negen een call in voor werk. Hij pakt zijn jas en vraagt hoe laat het is. Het is half zes. “Ik denk niet dat ik nog ga slapen, want dan wordt het helemaal niets straks.”
“In dat geval, vind ik het echt superfijn als je hier nog even blijft.” Ik denk aan hoe ik anders straks alleen op de bank zou zitten, zonder hond en barst weer in janken uit. “Zo alleen heb ik me nog nooit gevoeld.” Hij trekt zijn jas uit, troost me, knuffelt me. Mijn hand gaat langs zijn haar. Langs zijn zij. Hij ziet dit inderdaad voor dat wat ik negeer, het is een verleiding mijnerzijds. We kussen. Hij vraagt of hij geen misbruik van de situatie maak en ik zeg het tegenovergestelde, dat ik hem eigenlijk niet wilde kussen wegens Iggy, maar dat hij zo belachelijk lief en knap is dat ik het niet kan weerstaan. Dus dat is geen misbruik, concludeer ik.
We kussen en vozen wat en dan barst ik weer in janken uit. We stoppen ermee en hij knuffelt me en zegt dat het oké is. Ik maak een grapje, dat we Iggy wel terug moeten vinden anders kunnen we dit verhaal nooit aan anderen vertellen. Eerst moet lachen. Dan moet ik weer janken. Ik voel me lullig tegenover Iggy.
In de hondenappgroep sijpelen al vroeg enorm veel berichten van medeleven binnen. Het is supervroeg nog. Maar hondeneigenaren zijn natuurlijk heel vroeg wakker. Dan zie ik iets geks in de appgroep. Een hondeneigenaar stuurt dat er die nacht een insluiper in de buurt was, een straat verderop. Hij stuurt mij een foto van de insluiper. Ik zie zijn gezicht niet, alleen het trainingspak. In de appgroep wordt gevraagd om het Facebookbericht, zodat ze het kunnen delen. De buurman gaat weg, over een uur begint zijn werkdag en ik begin aan het gevreesde Facebookbericht.
Iggy is kwijt sinds vannacht. Dus hier komt dat bericht waarvan ik nooit had verwacht dit te hoeven typen: iggy is 5 maanden, ze is bruin met beige, ze luistert supergoed naar haar naam en is belachelijk grappig. Ze is een halve teckel, halve Jack Russel. Ze is super-superklein en heeft een soort gekke driehoekoren. Kwijtgeraakt op de Schiedamsesingel, Rotterdam. Ik kan het niet helemaal geloven. Ik hoop dat de buren haar hebben gepakt, maar ik ben bang van niet. Delen zou heel fijn zijn. Ik maak me zo’n zorgen of ze oké is.
Ik stuur het bericht de wereld in en stuur het naar mijn beste vriendenappgroep, en vraag of ze het willen delen. Binnen een paar minuten is het bericht tientallen keren gedeeld, maar ik kijk niet meer naar mijn telefoon, want de reacties zijn te indringend, teveel medeleven.
Dan krijg ik een berichtje binnen van Anne. Anne is een teamgenootje geweest van mij op de voetbal, iets dat ik al jaren niet meer doe. Ze volgt mij nog op Facebook en sinds de laatste tijd wat intensiever, omdat ik vaak filmpjes plaats van mijn spelende hond (en zij zit in het kamp ‘volgers die dat leuk vinden’, er is vast ook een kamp ‘volgers die zuchten en hopen dat dat eerste jaar snel voorbij is’).
Ze stuurt mij dat ze in de trein zit en daarnet op het station een man zag met een hondje onder zijn arm, een hondje dat leek op Iggy. Het zou een broertje of zusje kunnen zijn, of dat ze de hond niet goed heeft herkend. Dat kan natuurlijk zo zijn, maar dan vraag ik of de man een trainingspak droeg met oranje erin. Dat is zo.
Ik vraag haar of ze de conducteur kan zoeken, of ze de hond kan omroepen door de trein. Anne gaat op zoek naar de conducteur en die besluit met haar op HS eerst uit te kijken of er een man uitstapt met een schattig hondje en een trainingspak met oranje details, en vervolgens de trein door te nemen met haar. Zij boven en hij onder, elke wagon even inchecken. Ze vinden het hondje al snel. De man is verward, ruikt naar alcohol, heeft geen treinkaartje gekocht en zegt dat hij het hondje heeft gevonden, niet gestolen. Hij heeft er goed voor gezorgd, zegt hij, want hij heeft hem een blikje sardientjes gevoerd.
Ik hoor dit achteraf, ik zit alleen maar naar mijn telefoon te staren en telefoontjes weg te duwen van mensen die mijn Facebookbericht hebben gezien en mij een hart onder de riem willen steken. (Over die mensen, sorry dat ik schreeuwde ‘WEET JE WAT OVER DE ZAAK ANDERS HANG IK OP’, ik moest mijn telefoon onbezet houden).
Anne appt me dan dat ze hem heeft. De hond is gevonden. Deze heldin, die zomaar op zoek gaat naar een hondje in de trein, ik ben nog steeds verbaasd. Het is echt moedig om zélf op zoek te gaan. Het is efficiënter, maar ook gewoon gevaarlijker. Deze conducteur die haar meteen gelooft en haar gaat helpen. Het is een ongelooflijk verhaal.
Later hoor ik ook nog eens dat Anne deze trein eigenlijk had gemist, maar dat hij wat was vertraagd en dat ze hem daarom alsnog had gehaald en Iggy heeft gezien. Dat ze in de trein Facebook checkte en dat ik nét het berichtje erop had geplaatst.
Anne neemt de hond mee naar haar werk, ik wil de auto inspringen en dan bedenk ik mij, ik heb een nacht niet geslapen, het is drie kwartier rijden. Straks ga ik alsnog dood met Iggy. Ik vraag of een vriendin, Maya, uit Leiden haar wilt ophalen en brengen, wat ze wil doen. Ik wil haar liever zelf ophalen, maar ik heb zo weinig slaap gehad dat ik echt veel te moe ben voor de terugrit en alsnog samen met Iggy doodga op de A13 ofzo. Ik ga Murphy’s zelfreflectiewet heus niet nog eens tarten.
Maya brengt de hond binnen en ik begin keihard te janken. Iggy lijkt erg aangeslagen. Tot een andere hondeigenaar (eentje uit de appgroep van mijn parallelle universum inderdaad) mij vertelt dat Iggy waarschijnlijk vooral aangeslagen is door mij. Dit snijdt hout. Voor Iggy heb ik alleen een wat vreemde oppaskeuze gedaan dit keer. Als ik gewoon een beetje lach en ontspan, komt ze gauw weer in mijn armen en likt vrolijk mijn gezicht. Dat doen puppy’s om aan te geven dat ze je de alpha vinden en omdat de alpha vaak wat eten uit zijn mond laat hangen voor de pup (ja, nu, zie je, daar lijkt een hond inderdaad dus niet op een kind.) Ik weer het meestal af, dat weet ze inmiddels, dus likt ze nu vooral de gezichten van mensen die dit nog schattig vinden (dat zijn er heel veel). Ik laat haar nu toch even omdat ik zo blij ben dat ze me weer ziet als haar alpha. Twee seconden en dan denk ik, waar meurt ze nu naar? Sardientjes dus. En dan moet ik eindelijk weer even lachen. “De dief gaf de hond een blik sardientjes.” Het lijkt wel een tienerdetective.
Ik vertel de buurman ondertussen via de app dat de hond gevonden is. Hij vraagt hoe het is gegaan, ik app hem: ‘iemand zag mijn post of Facebook en die man van de foto uit de straat zat dus in de trein iggy in een dekentje. De vrouw die hem heeft gered, ze ging door de tuin (red.: trein) met de conducteur en heeft man gedijkt. [Enter] Gefnuikt. [Enter]. Gefuikt.” Hij snapt er geen zak van, maar is ongelooflijk blij met het bericht. Op de vraag of Iggy aangeslagen is stuur ik van wel, maar dat dat ook kan komen door het blikje sardientjes dat de man aan Iggy gaf. De buurman snapt er geen zak van. Hij vraagt of hij langs kan komen met een broodje om het verhaal te horen, en ook omdat het zo abrupt eindigde en het nog niet af lijkt en ik zeg ja en ik denk ondertussen, wie is deze man?
De buurman komt langs, we knuffelen wat en ik vertel het verhaal en dan moet hij gauw weer gaan. Hij trekt zijn jas aan en dan vraagt hij, wat doe je morgen? Ik lach en zeg dat ik nog vrij ben.
Als ik in de middag in het park ben met Iggy, die volledig zichzelf weer is en uitgelaten speelt met de andere honden in het park, kom ik het parellel universum tegen. Ze bestellen een fles prosecco en geven mij ook een glas, om te toasten op mijn hond.
De eigenaar die mij eerder appte of Iggy niet aangeslagen was omdat ik aangeslagen was, vraagt mij één op één of ik misschien EMDR-therapie nodig heb. Dat heeft hij wel gehad toen hij zijn hond kwijt was en aangereden bleek te zijn. De pre-Iggy -Anneke zou dit een belachelijke voorstel vinden, maar post ante komt mij dit over als een heel logisch voorstel. Ik voel me alleen best oké. Trillerig, doodop, maar oké. En dan komt er een flard binnen van hoe dit zou zijn als ik alleen was geweest. Het zal het eerste flard zijn van de vele flarden later, die ik toch maar onderdruk. Ik kan de buurmman niet zo daar aan de rand van het park uitleggen dat het wel oké gaat vanwege de buurman en dat ik me dat nu pas realiseer dat dit niet normaal was. “Het gaat wel goed, ik ben ook wel geaard,” zeg ik hem. Dat is a) onzin en b) beledigend welhaast, deze eigenaar ziet er een ziljoen keer meer geaard uit dan ik. Maar het leek me de handigste uitweg.
Als ik later bij mijn heldin Anne kom, vraagt ze me of ik boos ben op de dief. Ik zeg van niet, ik voel het niet. Zij is het ook niet. We hebben vooral medelijden met de dief. In dit verhaal is er voor boosheid geen plek. Voor schaamte een beetje, dat ik Iggy heb kunnen laten stelen en dat bericht pas laat op Facebook durfde te plaatsen. Dat ik haar niet overal heb gezocht, niet zélf op Rotterdam Centraal stond haar te roepen.
Maar het is vooral een verhaal geworden van dankbaarheid. Elke keer weer. Voor Anne vooral. En dan die conducteur. De buurman. Maya die de hond terugbrengt en mijn vrienden die zeggen dat het goed is dat ik ego liet varen en ik Iggy niet zelf heb opgehaald. Dat de man die Iggy heeft gestolen, haar geen kwaad wilde doen, haar zelfs sardientjes heeft gevoerd, een man die geen kaartje kon betalen voor de trein, heeft wel voor haar een blikje sardientjes gekocht. Elke keer als ik die verdomde sardientjes rook, rook ik vooral geen trauma bij mijn hond. Dankbaar voor iedereen die zo meeleeft. Voor de hondenappgroep. En voor de vertraagde trein. Mijn god. Die fucking vertraagde trein.
Overigens, mocht je denken dat de buurman en ik hierna nog lang en gelukkig leven, dat is dus niet gebeurd. Ik ben nog steeds ongelooflijk dankbaar voor zijn steun die nacht en de maanden die daarop kwamen, maar uiteindelijk blijkt zijn leven niet te kunnen verweven met het mijne.